Kruiden voor de keizer

Het was in het zevende keizerrijk dat de keizer de weg kwijt raakte. De keizers vóór hem hadden van alles gepresteerd: voorspoed voor het volk, een beetje inspraak, veiligheid op straat en vrede met omringende keizerrijken. Het ging deze keizer voor de wind, zijn bedje was gespreid. Hij had een goede opleiding genoten, veel gereisd en gezien, hij had net het keizerrijk overgenomen van zijn vader die het jaar daarvoor overleden was. Zijn moeder was in diepe rouw vertrokken op een meditatie reis die 7 jaar zou duren.

Op een dag werd de keizer ziek. Het begon met een griepje. Ach ja, vermindering van weerstand, waarschijnlijk door de rouw over het verlies van zijn vader. Dat hakt er natuurlijk wel in. Na een tijdje verdween de koorts maar het kuchje bleek hardnekkiger. De zeurende hoofdpijn ook. De jonge keizer werkte gewoon door maar allengs kostte het hem steeds meer moeite. Het kuchen hield hem uit de slaap en de hoofdpijn verziekte zijn dag. De dag en de nacht begonnen steeds meer op elkaar te lijken, het waken in het donker zorgden voor een drukkende domper overdag. Hij werd wat korzelig, prikkelbaar en de ministers probeerden hem te vermijden. Liever geen moeilijke vragen stellen op maandag. Toen de ministers ook de dinsdagen, woensdagen, donderdagen en de vrijdagen gingen mijden bleef de keizer in zijn bed. En eigenlijk vond iedereen dat een reuze idee. Dan hadden ze tenminste geen last meer van hem en konden ze zonder gedoe en getreuzel verder met het regeren van het land. En dat ging allemaal prima. Er was amper werkloosheid, de scholen waren goed, het volk was gelukkig.

Alleen……de keizer niet. Die werd zieker en zieker. De ene kwaal leidde tot de volgende kwaal en inmiddels was er een tillift met twee lakeien nodig om de keizer nog uit zijn bed te krijgen. Het was niet zo dat de artsen niks probeerden. Ze trokken alles uit de kast. Ieder denkbaar onderzoek werd gedaan, ieder mogelijk middel werd geprobeerd. Soms leek het even effect te hebben en werd de rugpijn iets minder, de stoelgang iets beter maar al snel zakte de keizer weer diep weg in zijn donzige kussens.

Toen, op een dag, vergat een schoonmaker het raam van de keizerlijke slaapkamer te sluiten. Een verdwaalde bij vloog naar binnen en zoemde daar wat rond. Zij vond de veelkleurige bos bloemen die naast het bed van de keizer stond en bezocht ze een voor een. Bzzzz, dan wat gedempter bzz en weer bzzzz bij het naar buiten vliegen uit de bloem. De bij maakte bij terugkomst in haar kast een dansje om precies te beschrijven hoe je bij de Dagelijks Verse Bloemen kwam. En algauw vlogen er de hele dag door allemaal bijen in de keizerlijke slaapkamer.

De keizer zelf was gewekt door het zachte gezoem, had zich verwonderd over de pluizige lijfjes en de werklust van de bijen en verordonneerde dat het raam open moest blijven. Dag en nacht! De lakeien vonden het gevaarlijk maar wisten er niets tegenin te brengen. De hele zomer was het een komen en gaan van bijen, het slaapvertrek van de keizer was gevuld met gezoem en gebrom. De keizer begon zich iets op te richten en zich te bemoeien met de keuze van de bloemen. Hij wilde geen gekweekte lelies, liever wat onkruid uit de berm. Vingerhoedskruid was zo leuk want dan kon hij de bijen volgen: bloemetje in, bloemetje uit. Stokrozen en toorts waren ook oké. De geuren verspreiden zich door de slaapkamer, de zware volle geur van lavendel, het lichte zoetje van het hondsdrafje. De geuren vulden de lege hygiënisch schone ruimte, ze resoneerden mee met het gezoem van de bijen.

De geuren prikkelden ook de neus van de keizer en hij wou wel eens weten wat die bloemen nou zo lekker maakte. Hij liet een kruidenvrouwtje komen die hem een witte dovenetel liet proeven: zó zoet! Daarna volgden kopjes thee van kamille, marjolein en roos. De keizer ging steeds rechterop zitten in de donzige kussens en vroeg zich af waar de bijen de honing eigenlijk naartoe brachten? Hij wilde zijn bed uit, zijn kleren aan, naar buiten toe. Iedereen raakte in paniek. Dat kòn toch niet? Hij zou omvallen, zijn verslapte spieren zouden hem niet meer kunnen dragen maar de keizer was vastbesloten: hij moest en zou de bijen achterna. De artsen, de lakeien, iedereen wolkte om hem heen.

Hij kwam in de tuin waarin ijverig geknipt, gespit en gewied werd. De keizer had er geen oog voor en liep verder, de bijen achterna. Op een rommelig stukje grond achter de composthopen stond een rijtje met kasten. Een oud mannetje met een pijp was bezig honing te verzamelen en bood de keizer een lepeltje aan. Hij proefde tonen van roos, van dennen en van heide. Ze prikkelden zijn gemoed, ze trilden op zijn tong, ze bromden in zijn oren. In zijn lijf begon het te rommelen en te ruisen en dat verdreef het piepen en kraken. De keizer likte nog een keertje langs zijn lippen en liep diep in gedachten verzonken terug naar het paleis.

Ook toen het kouder begon te worden bleef het keizerlijke slaapkamerraam open en iedere dag maakte de keizer een wandelingetje naar de bijenkorven. Soms maakt hij een extra ommetje, volgde hij een mooie vogel die hem meenam naar een ander deel van de tuin. Hij ontdekte steeds meer en raakte in gesprek met het oude mannetje bij de bijenkorven, het kruidenvrouwtje, de tuinlieden en de bosbeheerders. In de winter werden de wandelingetjes wat korter maar de inkeer dieper. Hij bracht lange uren in de bibliotheek door.

In de lente eiste hij zijn plek in de regering weer op. Hij bleef wandelen, steeds op andere plekken in het keizerrijk. Keek om zich heen, liet zich verrassen, luisterde naar zijn onderdanen. Hij ontdekte dat hij hield van dat luisteren: van al de verschillende nuances in het gezoem van de bijen, van de verschillende klanken van mensen. Hij luisterde naar hetgeen zich verborg achter wat hij hoorde. Hij keek voorbij datgene wat hij zag. Voor zijn keizerrijk regelde hij meer bomen, meer bloemen, meer stroompjes, meer kleur. De steden werden groener, de straten golvender, de huizen kleurrijker en de mensen vrolijker. Er was ruimte voor muziek, voor dans en schoonheid. Er kwamen vrolijke mensen naar het paleis en eentje werd zijn levenspartner. Samen wandelden ze geregeld door het land en hun beider kennis werd alom geroemd. Toen aan het einde van een lang leven hun tijd gekomen was verhuisden ze naar een klein vergeten plekje in het keizerrijk om ruimte te maken voor hun opvolgers. En het verhaal gaat, dat je daar, op dat bijzondere plekje nog steeds even kunt luisteren naar de keizer met zijn onmetelijke wijsheid.